21 August 2016

Zoektocht naar het ideale gebied om stenen te keren - Search for first-rate sites for turning stones



Search for first-rate sites for turning stones

This is a post in Dutch. It is a transcript of an article I wrote for Het Zeepaard (76, no. 3, July 2016). Het Zeepaard (The Seahorse) is a journal of the Strandwerkgemeenschap (literally: beach working community): a community of amateur and professional marine biologists and other enthusiasts. The Strandwerkgemeenschap was founded in 1941. This issue is a special publication to commemorate its 75 year jubilee. You can just have a look at the photo's; I have listed names in English, if available, beneath the photo's as (EN:..). And of course you can use Google translator (do not be surprised by its translation). 


Het Zeepaard
In dit bericht heb ik een artikel verwerkt, dat ik heb geschreven voor Het Zeepaard (jaargang 76, no. 3, juli 2016). Het Zeepaard is het tijdschrift van de Strandwerkgemeenschap: een vereniging van amateur en professioneel marien biologen en iedereen die geïnteresseerd is in mariene fauna en flora. De Strand- werkgemeenschap is opgericht in 1941. Vanwege het 75-jarige bestaan is een jubileumnummer uitgebracht, waarin dit artikel is gepubliceerd.



Zoektocht naar het ideale gebied om stenen te keren

Sinds ik 42 jaar geleden werd gegrepen door de mariene biologie, ben ik steeds op zoek geweest naar het ideale gebied bij laag water, waar je door stenen keren het grootst mogelijke aantal - en vooral zeldzame of bijzondere - soorten kunt vinden.

Fig. 1. Excursie bij Kattendijke, Nederland, in het stroomgebied van de voormalige oesterputten, 19-3-2011.

Stenen keren
Als je nog nooit stenen hebt gekeerd, zul je je vast afvragen wat daarmee wordt bedoeld. Kortweg: je gaat bij laag water naar een rotsgebied om daar stenen om te keren om te zien wat er aan de onderkant en zijkant van die stenen leeft (fig. 1 en 2).


Fig. 2. Gekeerde steen met druipzakpijp, Didemnum vexillum (EN: compound sea squirt), Neeltje Jans, Nederland, 15-7-2006.

Ook bovenop de stenen leven dieren en vooral wieren. Dieren zoals zeepokken, slakken zoals de gewone alikruik, Littorina littorea en de schaalhorenslak, Patella vulgata (fig. 3) en tweekleppigen zoals de mossel, Mytilus edulis en Japanse oester, Crassostrea gigas (fig. 33 en 34). En wieren zoals blaaswier, Fucus vesiculosus, zeesla, Ulva species en Iers mos, Chondrus crispus. 

Fig. 3. Schaalhorenslak, Patella vulgata (EN: common limpet), Ile Raguénez, Frankrijk, 14-5-2012.

Soorten die zich juist thuis voelen bovenop de stenen en veel licht nodig hebben of veel stroming en goed bestand zijn tegen uitdroging en/of zware golfslag. Maar afgezien van zeewieren en de hiervoor genoemde voorbeelden, zul je aan de onder- en zijkant van stenen veel meer soorten vinden. Deze dieren hebben een zekere bescherming nodig tegen uitdroging, regenwater, golfslag en roofvijanden en zoeken schaduw en een schuilplaats bij laag water. Stenen keren is net als cadeautjes uitpakken: het is altijd verrassend wat er in - in dit geval onder - zit!

Laag water
Je kunt je makkelijk voorstellen dat een zeedier op zich een broertje dood heeft aan laag water. De meeste zeedieren hebben continu water om zich heen nodig om te ademen of te eten. Maar het getijdengebied, het gebied dat bij laag water droog valt, biedt klaarblijkelijk voor veel soorten zo’n voordeel op dat het zeer soortenrijk kan zijn: een goede plek om zich (al of niet permanent) vast te hechten, veel voedsel en extra bescherming voor het dier zelf en de eieren die het daar afzet. Het laag water wordt op de koop toe genomen. En sommige soorten hebben het laag water juist nodig omdat hun voedsel daarin gedijt.

Fig. 4. Knotswier, Ascophyllum nodosum (EN: knotted wrack), Wemeldinge, Nederland, 3-7-2010.

Denk bijvoorbeeld aan de vlakke alikruik, Littorina fabalis, die leeft van zeewiersoorten als knotswier, Ascophyllum nodosum, fig. 4 en het al genoemde blaaswier. Deze twee bruinwieren hebben juist eb en vloed nodig voor hun voortbestaan; staan ze permanent in zeewater, dan verslijmen ze binnen een paar dagen.

Rotsgebied
Ik heb het hiervoor over rotsgebied. Daar kun je in Nederland gevoeglijk het woord kunstmatig voor zetten, want wij hebben geen natuurlijke rotskust: we hebben het allemaal zelf aangelegd. Mocht je geen idee hebben waar ik op doel met onze rotskust, denk dan aan al onze stenen dijken, golfbrekers, pieren, havenhoofden en oesterputten.

Fig. 5. Dijkgebied bij Glasjesnol: Nederlands kunstmatige rotskust, Nederland, 25-11-2006.

Waar deze vaste stenen bouwwerken zelf ook houvast en onderkomen bieden aan allerlei soorten, zijn het vooral de min of meer losse stenen onderaan en naast deze bouwwerken, die veel meer leven herbergen. Losse en dan vooral gestapelde stenen bieden domweg meer 'lebensraum' dan vaste stenen in een dijk. Daarbij zijn die stenen - in tegenstelling tot de moderne, vaste dijkstenen - verschillend van vorm en structuur. Dat blijkt in de praktijk voor soorten ook aantrekkelijker te zijn.


Fig. 6. Gesterde geleikorst, Botryllus schlosseri (EN: star sea squirt), Kerpape, Bretagne, Frankrijk, 16-5-2012.

Wat zit waar
Het gaat dan niet alleen om dieren die zich vasthechten aan de onder- of zijkant van stenen, maar ook om dieren die zich er onder verschuilen. Voor het verschil: aan de onderkant van de steen vind je vastgehecht bijvoorbeeld een zakpijp als de gesterde geleikorst, Botryllus schlosseri (fig. 6), broodspons, Halichondria panicea, en je ziet de harige porseleinkrab, Porcellana platycheles (fig. 7) en de gewone porseleinkrab, Pisidia longicornis, zich stevig vasthouden aan de steen die je omkeert.


Fig. 7. Harige porseleinkrab, Porcellana platycheles (EN: broad-clawed porcelain crab), Goudzwaardweg, Nederland, 9-6-2014.

Daar tegenover zul je bijvoorbeeld de penseelkrab, Hemigrapsus takanoi (fig. 8) en de blaasjeskrab, Hemigrapsus sanguineus (fig. 23 en 47) met name op de bodem onder de steen snel weg zien kruipen. Ook vissen als de botervis, Pholis gunnellus (fig. 9), en steenslijmvis, Lipophrys pholis (fig. 13 en 29) kun je op de bodem vinden. Omdat juist die meer vrij levende soorten zich snel uit de voeten maken, kun je dus het beste altijd eerst naar de bodem onder de steen kijken. Zie je daar niets zitten - of zoals in Nederland nogal eens voorkomt: het water is zo troebel dat je toch niets ziet - dan speur je daarna de onderzijde van de steen af. De porseleinkrabben lopen toch niet zo snel weg.

Fig. 8. Penseelkrab, Hemigrapsus takanoi (EN: brush-clawed shore crab), Dreischor - Kokrif, Nederland, 6-10-2011.

Is het een beetje duidelijk geworden wat stenen keren betekent, wat een rotsgebied in Nederland is en (van de paar genoemde soorten) wat je waar aan zou kunnen treffen? Dan ga ik nu door met waar het eigenlijk om gaat: het vinden van het ideale ‘stenenkeergebied'.


Fig. 9. Botervis, Pholis gunnellus (EN: gunnel), Dreischor - Gemaal, Nederland, 7-8-2012.

Excursies Strandwerkgroep Waterweg-Noord
De Strandwerkgroep van de KNNV Waterweg-Noord, opgericht in 1964, organiseert regelmatig excursies. Waren het vroeger een paar excursies per jaar, sinds 2000 organiseren we er circa één per maand. In de loop der jaren is het accent steeds meer op het Zeeuwse komen te liggen: de Oosterschelde (diverse locaties) en de Noordzee (Neeltje Jans en Westkapelle). Op zoek naar mooie gebieden om stenen te keren.

Op het kaartje (fig. 10) kun je zien waar wij zoal zijn geweest. In het bijbehorende overzicht (tabel 1) lees je hoe laag het water in die gebieden moet zijn voor een excursie met een redelijke garantie op veel en soms zeldzame soorten. Ook is aangegeven of er veel of weinig geschikte stenen te keren zijn. Over dat lage water en geschikte stenen zo meer.

Fig. 10. Kaartje van stenenkeergebieden met legenda.


Tabel 1. Overzicht en beoordeling stenenkeergebieden.

Ten slotte heb ik er een rapportcijfer aan gegeven. Dat is meer op gevoel dan op cijfers gebaseerd. Overigens hebben we als werkgroep meer gebieden bezocht. Dan niet om stenen te keren, maar om bijvoorbeeld pontons in havens te bekijken of om te snorkelen.

Laag water: hoe extremer laag hoe beter
Afgezien van de ligging en het substraat (de ondergrond) waaruit een gebied is opgebouwd, is de mate van laag water - ik doel op de grootte van het gebied dat dagelijks twee maal bij eb droog valt - van groot belang. Je kunt gerust stellen: hoe extremer laag water, hoe verder de zee zich dus terugtrekt, hoe beter. Bij de jaarplanning van de excursies in oktober van het voorgaande jaar maak ik op basis van het astronomisch getij (met dank aan Rijkswaterstaat voor 'getij'; klik hier voor de link) een top 25 en top 50 van de dagen met de laagste waterstand-verwachting.


Fig. 11. Fluwelen zwemkrab, Necora puber (EN: blue velvet crab), Scharendijke, Nederland, 8-10-2014.

Als je naar de getijvoorspelling over het gehele jaar kijkt, dan zie je dat met name de maanden januari t/m mei de meest extreme laagwaters geven (waaruit ik de top 25 samenstel). Vaak op tijdstippen die vooral bestemd zijn voor ochtendmensen. Juni en december kennen ook nog wel goede dagen, maar verder is het behelpen (daaruit stel ik de top 50 samen). Of je moet ’s avonds laat of 's nachts in het donker stenen gaan keren; dan zijn er in de andere maanden ook nog topdagen te vinden.


Fig. 12. Gehoornde slijmvis, Parablennius gattorugine (EN: tompot blenny), Burghsluis, Nederland, 9-5-2016.

Augustus 2015 hebben we zo’n excursie gehad bij Westkapelle (fig. 48, 50 en 10: nr. 18). Zeer laag water en het was ronduit spectaculair met een overvloed aan fluwelen zwemkrabben, Necora puber (fig. 11), die zich in het donker beschermd voelden (zonder stenen te keren waren er in 360° zicht 15 te zien) en met de zeldzame gehoornde slijmvis, Parablennius gattorugine (fig. 12). De excursie duurde helaas niet lang want zwaar onweer, regen en vervolgens hagelbuien dwongen ons te vertrekken. Je kunt ook niet alles meehebben.

Het komt overigens zelden voor dat vanwege het weer een excursie niet door gaat. Wel verkassen we regelmatig naar een ander excursiegebied. De windsterkte en -richting kunnen namelijk een geweldige spelbreker zijn. Bijvoorbeeld: windkracht 4 of meer vanuit het zuiden of westen: laat de Westbout (fig. 10: nr. 2) liggen en ga naar Anna Friso (fig. 10: nr. 16). Het is dan ook raadzaam om ook het meteorologisch getij in de gaten te houden. 


Fig. 13. Steenslijmvissen, Lipophrys pholis (EN: shanny), Anna Friso, Nederland, 29-11-2014 (dieren verplaatst).

Waarom die noodzaak van zeer laag water? Veel soorten die we in het getijdengebied vinden, zijn speciaal aangepast aan het (over)leven op het droge. De steenslijmvis, Lipophrys pholis (fig. 13 en 29), is een mooi voorbeeld. Hij heeft kieuwen die op het droge niet samenplakken waardoor ademhaling geen probleem is, hij heeft geen schubben die makkelijk beschadigen maar een dikke slijmhuid en hij kan zijn stevige borstvinnen gebruiken om zich - samen met slangachtige bewegingen van zijn lichaam - uit de voeten te maken. Hij heeft wel een vochtige omgeving nodig. Die kan hij goed vinden onder veel stenen. De meeste andere soorten vissen stikken na vijf minuten op het droge.
Is een dier niet of amper aangepast en kan het dus slecht tegen droog liggen, dan is de kans groot dat je zo’n soort niet of maar zelden in het getijdengebied vindt. Tenzij je dus extreem laag water hebt, want dan kan een dier daardoor worden verrast.




Fig. 14 en 15. Snotolf, Cyclopterus lumpus (EN: lumpsucker), Kattendijke, Nederland, 2-3-2003 (foto’s: Mart Karremans).

Zo vonden we bij extreem laag water bij Kattendijke ooit een volwassen mannetje van de snotolf, Cyclopterus lumpus (fig. 14 en 15), op het droge. Zeker volwassen exemplaren van dit formaat vind je niet in het getijdengebied, maar hij doet aan broedzorg en had zich door het hele lage tij laten verrassen. Gelukkig voor hem dat we hem vonden; na hem te hebben bekeken en gefotografeerd, hebben we hem in het water gezet. Anders was hij zeker omgekomen.

Fig. 16. Zwartooglipvis, Symphodus melops (EN: corkwing wrasse), Strangford Lough, N-Ireland, 19-7-2011.

In dat gebied vonden we ook alleen bij extreem laag water de zeldzame zwartooglipvis, Symphodus melops (fig. 16). Weliswaar tussen zeewieren in het water, maar op een plaats die anders te voet niet is te bereiken.


Fig. 17. Sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans var. nivea, (EN: elegant anemone), Putti’s Place, Nederland, 22-5-2016.

Ook vastgehechte dieren als sponzen, zakpijpen en zeeanemonen vind je in grotere aantallen soorten en dichtheden op plaatsen die niet of maar kortdurend droogvallen. Zoals de sierlijke slibanemoon, Sagartia elegans (fig. 17 en 55). Er is soms zelfs een gebrek aan vestigingsruimte, zo dicht zijn de stenen dan aan de onderkant begroeid (fig. 18). Zeker bij hogere luchttemperaturen in de zomer kan uitdroging funest zijn. Deze dieren kunnen wel een stootje hebben, maar als dit regelmatig voorkomt of voor een langere periode, kan dat dodelijk zijn of wordt de ontwikkeling van het dier en diens voortplanting afgeremd of gestopt. Dan is het beter toeven in het zeewater.


Fig. 18. Gekeerde steen o.a. begroeid met glanzende bolzakpijp, Aplidium glabrum, druipzakpijp, Didemnum vexillum (EN: compound sea squirt) en gele aderspons, Mycale micracanthoxea, Neeltje Jans, Nederland, 2-7-2011.

Zeldzaam en algemeen
Bij goed laag water zie je meer soorten, bij extreem laag water zie je ook meer zeldzame soorten. Nog wel een opmerking over zeldzaam: ik doel daarmee op vondsten in het getijdengebied. Ga je snorkelen of duiken, dan kan een voor het stenen keren zeldzame vondst (vrij) algemeen zijn. Wij vonden bij de Glasjesnol 'pas' in 2001 voor het eerst (een klein exemplaar van circa 5 cm) een Europese zeekreeft, Homarus gammarus (fig. 27 en 37) en een zwarte oprolkreeft, Galathea squamifera (fig. 19).


Fig. 19. Zwarte oprolkreeft, Galathea squamifera (EN: black squat lobster), Stavenisse, 27-11-2013.

Beide soorten werden door duikers al veel eerder gezien. De Europese zeekreeft was toen al algemeen, de zwarte oprolkreeft - toen nog redelijk zeldzaam - is tegenwoordig voor duikers ook een algemene soort.


Fig. 20. Zo'n 40 kreeftgarnalen, Athanas nitescens, onder één steen, Kattendijke, Nederland, 4-2-2006.

Mocht je denken dat snorkelen of duiken altijd meer oplevert: sommige soorten zoals porseleinkrabben, maar bijvoorbeeld ook de kreeftgarnaal, Athanas nitescens (fig. 20 en 21) vind je veel makkelijker en in grotere aantallen in het getijdengebied.


Fig. 21. Detail kreeftgarnalen, Athanas nitescens, Kattendijke, Nederland, 4-2-2006.

Ons voordeel is namelijk dat dieren bij laag water door het veel kleinere areaal - alleen onder de stenen - gedwongen dichter op elkaar zitten. Zo vonden we bij Kattendijke zo'n 40 exemplaren van de kreeftgarnaal onder één steen. Dit garnaaltje houdt de omgekeerde steen vast en zit dus even 'vastgeplakt' aan de steen. Als duiker ben je al blij als je er één bij een duik ziet.

Fig. 22. Zo'n 115 harige porseleinkrabben, Porcellana platycheles (EN: broad-clawed porcelain crab) onder één steen, Putti's Place, Nederland, 4-4-2015.

Of wat vind je van 115 harige porseleinkrabben onder één steen bij Putti’s Place (fig. 7, 22 en 23 en 10: nr. 13)? Een aantal waar je anders tientallen duiken voor moet maken!

Fig. 23. Detail fig. 22 met harige porseleinkrabben, Porcellana platycheles (EN: broad-clawed porcelain crab), blaasjeskrab, Hemigrapsus sanguineus (EN: Japanese shore crab) en purperslakken, Nucella lapillus (EN: dog whelk) met eikapsels, Putti's Place, Nederland, 4-4-2015.

Hoe zie ik dat ik goed laag zit?
Je kunt dus opzoeken of het volgens verwachting goed laag water wordt, maar hoe weet je nu of dat in de praktijk ook zo is? Je kunt natuurlijk meegaan met onze excursies - dan vertellen wij het je wel - maar je kunt het ook zelf zien. Als in dat gebied bruinwieren als wakame, Undaria pinnatifida, (fig. 24 en 25) en Japans bessenwier, Sargassum muticum (fig. 26), voorkomen, zit je goed.




Fig. 24 en 25. Bij goed laag water valt wakame, Undaria pinnitifida (EN: wakame) droog, Goudzwaardweg, Nederland, 19-2-2011.

Dit zijn uitgesproken soorten die je alleen met heel laag water in het getijdengebied zult vinden (of hoger in getijdenpoelen, daarover later meer). Dus zie je zo’n veld' aan wieren boven komen, dan weet je dat je in ieder geval goed laag water hebt.


Fig. 26. Japans bessenwier, Sargassum muticum (EN: wire weed), Dreischor - gemaal, Nederland, 21-4-2011.

Substraat, vorm en ligging
Ik heb lang gedacht dat hoe verder ik in zee kwam, dus hoe verder ik van de vaste wal verwijderd was, hoe beter. Ik zou dan veel zeldzame soorten vinden, die niet van op het droge liggen houden. De praktijk heeft geleerd dat dat zeker niet altijd het geval is. Er zijn namelijk nog andere factoren die mee bepalen of een gebied interessant is om stenen te keren, namelijk het substraat en de vorm en ligging van een gebied.

Substraat
Om met het substraat te beginnen: je hebt stenen nodig. Het meest ideale zijn stenen van verschillende vorm en grootte, die een goede aanhechtingsplaats bieden voor zeewieren en vastzittende dieren zoals sponzen, holtedieren, zakpijpen, mosdiertjes en zo meer. Het verschil in grootte maakt dat de ruimte tussen de stenen onderling en de ruimte tussen de stenen en de bodem voor ‘ieder wat wils’ biedt.


Fig. 27. Europese zeekreeft, Homarus gammarus (EN: common lobster) gevonden bij laag water, Kattendijke, Nederland, 17-11-2007 (dier verplaatst).

De harige porseleinkrab, Porcellana platycheles (fig. 7, 22 en 23), heeft niet veel ruimte nodig, maar een aardig formaat Europese zeekreeft, Homarus gammarus (fig. 27 en 37), die we regelmatig bij Kattendijke vonden, heeft natuurlijk wel een redelijk grote holte onder stenen nodig.

Overigens maakt grootte ook op een andere manier uit: de stenen moeten niet zo groot zijn dat je ze niet met goed fatsoen kunt keren. Aan de andere kant: als je behoorlijk wat kracht nodig hebt om een steen te keren, zal die door verzamelaars van slakken, steurgarnalen en krabben voor consumptie met rust worden gelaten. En dat heeft zijn voordeel, want dat betekent dat die steen - met de organismen daarop en -onder - onberoerd is gelaten en die plek is daardoor vaak rijker.

Dan is er ook nog een voorkeur voor het basismateriaal, de steensoort. Zeewieren en vastzittende zeedieren kunnen zich op de meeste steensoorten goed hechten, maar een relatief zachte, poreuze en niet donker gekleurde steen heeft zijn voordelen. Zoals de Vilvoordse kalksteen (fig. 31) die vroeger werd gebruikt om dijken mee te bekleden en die diende als steenstort ter versteviging onderaan de dijken.


Fig. 28. Boorspons, Cliona celata (EN: yellow boring sponge), Zeelandbrug, 8-7-2014.

Relatief zacht zodat dieren zoals de noordse rotsboorder, Hiatella arctica en boorspons, Cliona celata (fig. 28), zich er in kunnen vestigen. Poreus zodat de steen daardoor, net als een spons, veel water vasthoudt. Voor zeedieren is dat prettig, omdat ze daardoor minder snel uitdrogen. Denk weer even aan de steenslijmvis, Lipophrys pholis (fig. 13 en 29), die goed is aangepast aan het leven bij laag water, maar wel een vochtige omgeving nodig heeft. Ten slotte de kleur. Je kunt je voorstellen dat een antracietkleurig blok basalt in hoogzomer erg heet wordt. Vilvoordse kalksteen (fig. 31) zal nooit zo warm worden. En hoe koeler, hoe beter.

Fig. 29. Steenslijmvissen, Lipophrys pholis (EN: shanny) onder gekeerde steen, Zierikzee - Havenkanaal West, Nederland, 7-1-2006.

In dat kader: het leven in het getijdengebied wordt dus ook voor een belangrijk deel bepaald door de temperatuur. Zowel bij een strenge winter als bij een extreme hittegolf zal de sterfte hoog zijn. Zeker voor dieren die alleen droogvallen bij extreem laag water en die dus toch al minder 'getijdenbestendig' zijn.
Dan mag je misschien de juiste steen hebben, maar als die voor een groot deel in het slib of zand ligt, biedt het nog geen goede schuilplaats. De ondergrond - slib, zand, veen, steen - bepaalt dus ook de mate van succes. Het liefst zie ik een aantal lagen steen op elkaar liggen. Dan is er veel variabele ruimte, kan het water er goed doorstromen en is er geen verstikking door zand of slib. Vóór de algehele renovatie van de dijken in Zeeland door Rijkswaterstaat was er zo’n gebied bij de Flaauwers Inlaag (fig. 10: nr. 4). Daar vond je tot wel vijf lagen steen op elkaar liggen en kon je echt 'graven'. Tegenwoordig is het er maar één of twee lagen diep. Wel vind je zo’n laag van meerdere stenen nog bij de golfbreker bij Westkapelle (fig. 48 en 50), zij het dat de stenen daar vaak te groot en zwaar zijn om diep(er) stenen te keren.


Fig. 30. Stenen keren bij de Goudzwaardweg, Nederland, 14-1-2012. Gebruik van stevige handschoenen wordt aanbevolen.

Het is een kwestie van ervaring om de juiste stenen te keren. En er moeten natuurlijk wel voldoende van die stenen in het gebied liggen. Anders ben je snel uitgezocht. Zie in dat verband het overzicht met stenenkeergebieden en hun kwalificatie (tabel 1).

Vorm
De vorm van een stenenkeergebied is ook zeer bepalend. Het leeuwendeel van het stenen dijkgebied van Zeeland bestaat uit dijken met los gestorte stenen aan de voet: de kreukelberm. Zoals je zult hebben begrepen uit mijn verhaal, gaat het om die los gestorte stenen. Gaat het om een vrij smalle strook van stenen die parallel aan de dijk ligt, dan is het doorgaans geen echt soortenrijk gebied. Gelukkig heeft de mens in het verleden in Zeeland allerlei piertjes, dijken, havenhoofden, golfbrekers, wallen, oesterputten en wat dies meer zij aangelegd. Daarvan is een deel in de loop der tijd onder water komen te liggen. Al die uiteenlopende rotskusten kunnen op bepaalde plaatsen uitgroeien tot een geweldig zeebiotoop.

Fig. 31. Voormalige dijk bij Goese Sas, Nederland, 26-4-2010, met Vilvoordse kalksteen.

In het algemeen bestaan de ideale stenenkeergebieden uit steenformaties die tot diep in zee doorlopen. Loopt zo’n steenformatie bij laag water al ‘dood’ op zand, dan is het in het algemeen niet zo soortenrijk. Soorten uit het sublitoraal (het gebied beneden het getijdengebied) moeten een makkelijke gelegenheid hebben de stenen in het getijdengebied te bereiken. Als ze daarvoor eerst een zandplaat moeten oversteken, is dat een grote drempel.
Een ander kenmerk (ik gebruik bewust niet het woord voorwaarde omdat het niet voor alle gebieden geldt): het water mag niet zomaar weg kunnen stromen bij laag water. Met andere woorden: iets moet de doorstroom blokkeren, waardoor er getijdenpoelen en stroomgebieden ontstaan.

Getijdenpoel en stroomgebied
Een getijdenpoel is een soort natuurlijke badkuip waar vrijwel altijd water in blijft staan. Echte getijdenpoelen hebben we in Nederland amper. In landen met een natuurlijke rotskust zoals Groot-Brittannië en Frankrijk (fig. 32) zijn die poelen ontstaan in rotsformaties. Dan verdwijnt bij laag water het water bovenaan de poel, maar zijn ze verder ‘lekvrij’. Bij vloed wordt het water dan weer aangevuld en ververst. Engelsen hebben zelfs een woord voor het bestuderen van zeeleven in zo’n getijdenpoel: rockpooling.


Fig. 32. Rotskust bij laag water: Les Grandes Dalles, Normandië, Frankrijk, 9-5-2012.

Met een stroomgebied bedoel ik een gebied dat lijkt op een grote, meer open en ondiepe getijdenpoel; meer een ondiep kinderbad dan een badkuip. Het gebied is aan de zijkanten en aan de zeezijde een beetje geblokkeerd, zodat het water niet onbelemmerd kan wegstromen. Er loopt wel permanent water doorheen (fig. 1, 42 en 43). Alleen bij extreem laag water kan het gebied droogvallen. Het gebied wordt gevoed door water uit een hoger liggend gebied of poel, waar de directe doorstroming ook vaak enigszins wordt geblokkeerd.

Ligging en vier voorbeelden van stenenkeergebieden

Ten slotte is ook de ligging van groot belang. De stroming in en langs een stenenkeergebied voert vers water met voedsel en zuurstof aan en af, maar ook zand en slib. De wijze waarop en mate waarin dit gebeurt, kan een gebied maken of breken. Dat maakt het onvoorspelbaar.

Glasjesnol
Een goed voorbeeld daarvan is de Glasjesnol (fig. 33 en 10: nr. 15). Dit gebied bestaat uit de restanten van oesterputten (gebieden met lage gemetselde muurtjes waar vroeger oesters in werden gekweekt), waarvan nu alleen nog een aantal in zee stekende pieren overgebleven zijn. Vanaf eind jaren 90 heeft onze werkgroep daar regelmatig en met veel succes stenen gekeerd. Ik heb het gebied al laten vallen als de vindplaats van onze eerste zwarte oprolkreeft en Europese zeekreeft, die we tijdens een memorabele tweemans excursie op 13 januari 2001 bij een gevoelstemperatuur van -15 °C vonden.


Fig. 33. Excursiegangers lopen moeizaam over oesterrif bij Glasjesnol, 1-2-2014.

Helaas slibde het gebied op en verdwenen er steeds meer keerbare stenen in het zand en slib. De laatste keer dat we het gebied bezochten, op 1 februari 2014, schreef ik: Extreem laag water. Alle vier pieren kwamen droog te liggen. Helaas niet echt veel stenen om te keren op pieren. Ondergroei stenen matig. Er ligt erg veel slib; water daardoor erg troebel.


Fig. 34. Bodem overwoekerd door Japanse oesters, Crassostrea gigas (EN: pacific cupped oyster) en brokkelsterren, Ophiothrix fragilis (EN: common brittle star), Glasjesnol, Nederland, 1-2-2014.

Overigens kan hier - en dat geldt ook voor andere stenenkeergebieden - ook een andere oorzaak spelen: de grote aanwas van Japanse oesters, Crassostrea gigas (fig. 33 en 34). Daardoor verdwijnen hele gebieden onder een laag van omhoog stekende, aan elkaar gecementeerde oesters. Die kunnen ook nog eens de stroming en daarmee de aan- en afvoer van zand en slib beïnvloeden. Misschien liggen die keerbare stenen er nog wel, maar zijn ze niet meer te herkennen. Ook de enorme toename van brokkelsterren, Ophiothrix fragilis (fig. 34 en 35), doet dit gebied - en andere gebieden in de Oosterschelde - geen goed. Het zijn voedselconcurrenten van een groot aantal dieren en ze verstikken de onderliggende dieren met hun massa. Zo kan een goed stenenkeergebied compleet veranderen. Van een rapportcijfer 9 naar een schamele 5 (zie tabel 1).

Fig. 35. Brokkelsterren, Ophiothrix fragilis (EN: common brittle star), Burghsluis, Nederland, 29-3-2014.

Kattendijke
Menselijk ingrijpen - in zekere zin is dat oorspronkelijk het geval bij al onze (want niet natuurlijke) stenenkeergebieden - kan ook ongewenste gevolgen hebben, zoals bij Kattendijke (fig. 1, 36, 41 en 10: nr. 12). Kattendijke was de opvolger van de Glasjesnol, de voormalige werkgroepfavoriet. Ook hier zijn oude oesterputten aanwezig, maar naast de in zee stekende pieren zijn er ook nog parallel aan de zeedijk lopende dammen. In één daarvan kun je zelfs nog twee bakstenen afvoerkanalen van de putten terugvinden.


Fig. 36. Kattendijke vóór de renovatie, 4-2-2006.

Zoals je op fig. 36 en nog beter op fig. 41 kunt zien, vormt het deel tot de dam een grote getijdenpoel. Daaruit stroomt water via de dam in zee en maakt die dam (zie fig. 1) weer tot een mooi stroomgebied. In dat gebied vonden we, zoals al gememoreerd, regelmatig een - zeker voor die plaats en getijdengebieden op zich - groot exemplaar van de Europese zeekreeft (fig. 27 en 37). Zelfs een keer een vrouwtje met eieren.


Fig. 37. Europese zeekreeft, Homarus gammarus (EN: common lobster) gevonden bij laag water, Kattendijke, Nederland, 17-11-2007.

Over voortplanting gesproken: het getijdengebied is voor bepaalde soorten de ideale kraamkamer. Weliswaar moet het legsel in de vorm van individuele eitjes of eikapsels bestand zijn tegen enige uitdroging bij laag water, het is door het lage water wel voor een groot deel van de tijd beschermd tegen rovers.


Fig. 38. Eitjes van de steenslijmvis, Lipophrys pholis (EN: shanny), Zierikzee - Havenkanaal West, Nederland, 19-5-2007.

Om wat typische voorbeelden te noemen: het één laag dunne legsel van de steenslijmvis, Lipophrys pholis (fig. 38, 13, 29) en de eieren van slakken, zoals de purperslak, Nucella lapillus (fig. 39 en 23), en de Japanse stekelhoren, Ocenebra inornata (fig. 40).


Fig. 39. Gekeerde steen met purperslakken, Nucella lapillus (EN: dog whelk) met eikapsels, Glasjesnol, Nederland, 25-11-2006.


Fig. 40. Eikapsels van de Japanse stekelhoren, Ocenebra inornata (EN: Japanese oyster borer), Yerseke, 7-5-2011.

Helaas is ook hier veel veranderd. Bij het renoveren van de dijk heeft Rijkswaterstaat onderaan de dijk een aantal getijdenpoelen aangelegd (fig. 41). Hoewel ik er niet zeker van ben dat dit de oorzaak is, is de grote getijdenpoel na de renovatie veel ondieper geworden. Voorheen kon je bij goed laag water je voeten niet drooghouden als je met gewone laarzen de grote getijdenpoel in liep. Nu is dat geen enkel probleem meer. Er stroomt nu veel minder water door het stroomgebied op de dam en een deel ligt zelfs droog bij laag water. Daardoor is het minder rijk geworden, niet alleen in kwaliteit (dus soortenrijkdom), maar ook in kwantiteit. Evengoed is het nog steeds een leuk stenenkeergebied.


Fig. 41. Kattendijke na de renovatie met tegen de dijk geplaatste getijdenpoel, 31-5-2015.

Nog even over die nieuwe getijdenpoelen. Het zal duidelijk zijn dat de door Rijkswaterstaat aangelegde getijdenpoelen niet aan mijn ideaalbeeld voldoen. Niet alleen liggen ze te hoog in het getijdengebied; ze hadden niet parallel aan de dijk gelegd moeten worden maar tussen pieren, uitlopend in zee. Bovendien hebben ze de getijdenpoelen aan de zeezijde geasfalteerd en aan twee zijden een kleine uitgang gemaakt. Asfalt is hoe dan ook al waardeloos voor zeeleven - waar zijn al die mooie schuilplaatsen nu gebleven - en als ze het water over de hele linie hadden laten doorstromen, hadden ze er nog een stroomgebied van kunnen maken. Stenen keren is er, afgezien van een paar stenen in de poelen zelf, niet bij. Een gemiste kans.

Neeltje Jans
Dat is heel wat anders bij Neeltje Jans (fig. 42, 43 en 10: nr. 1). Daar heeft Rijkswaterstaat een prima getijdenpoel aangelegd. Ik weet niet of het zo oorspronkelijk is bedoeld, maar daar ga ik graag van uit. Bij het Topshuis, ten noorden van de vluchthaven, ligt een grote getijdenpoel (fig. 42).


Fig. 42 Gebied bij de getijdenpoel, Neeltje Jans, 27-5-2016.

Die is op zichzelf niet zo interessant (en behalve voor snorkelaars of ondiepduikers niet toegankelijk), maar wel is het watervolume heel groot, waardoor tussen die poel en de zee een geweldig leuk stroomgebied is ontstaan. Je kunt het herkennen door de dam vanuit de vluchthaven noordwaarts op te lopen tot twee metalen paaltjes.


Fig. 43. Het stroomgebied, Neeltje Jans, 27-5-2016.

Daar zie je een stroomgebied in optima forma: een continue en behoorlijke waterstroom, veel keerbare stenen, vrij schone zandbodem en helder water, waardoor je ook kunt zien wat er op de bodem zit en wegvlucht (fig. 43). De stenen zijn aan de onderzijde prachtig en dicht begroeid en er worden regelmatig bijzondere vondsten gedaan.

Fig. 44. Ongevlekt koffieboontje, Trivia arctica (EN: Arctic cowrie), Neeltje Jans, Nederland, 10-1-2015 (in vitro).


Fig. 45. Gevlekt koffieboontje, Trivia monacha (EN: spotted cowrie), Neeltje Jans, Nederland, 27-9-2014 (in vitro).

Voor veel strandwerkers en duikers staan koffieboontjes hoog op de verlanglijst: zowel het ongevlekt als het gevlekt koffieboontje, respectievelijk Trivia arctica en T. monacha (fig. 44 en 45) hebben we hier gevonden.


Fig. 46. Priktolhoren, Calliostoma zizyphinum (EN: painted top shell), Neeltje Jans, Nederland, 19-12-2015 (in vitro).

Ook de zeldzame priktolhoren, Calliostoma zizyphinum (fig. 46), troffen we aan. Daarnaast kun je er ook rondstruinen in ondiepe getijdenpoeltjes, met een aardige wierbegroeiing, waar bijna altijd veel sierlijke steurgarnalen, Palaemon elegans, gewone heremietkreeften, Pagurus bernhardus en diverse soorten dikkopjes, Pomatoschistus species, zitten.


Fig. 47. Blaasjeskrab, Hemigrapsus sanguineus (EN: Japanese shore crab), Kats, Nederland, 12-11-2011 (dier verplaatst).

In de drooggevallen gedeelten vind je onder stenen veel blaasjeskrabben, Hemigrapsus sanguineus (fig. 23 en 47) en grote aantallen harige porseleinkrabben, Porcellana platycheles (fig. 7, 22 en 23).

Overigens is dit nu een gebied waar je bij uitstek niet naar het laagste gedeelte van het getijdengebied hoeft te gaan. Het stroomgebied zelf is rijker en afwisselender. Wil je eens op excursie en is het voorspelde tij maar gemiddeld laag, dan is Neeltje Jans de beste plek. Het ideale stenenkeergebied? Absoluut en ik hoop dat dat het geval blijft. Het stroomgebied is namelijk de laatste paar jaar aan het verzanden en dus minder diep geworden. Daardoor lijkt de rijkdom wat af te nemen.

Westkapelle
En nu we toch zijn aanbeland bij ideale stenenkeergebieden: Westkapelle (fig. 48, 50 en 10: nr. 18). Golfbrekers zijn in het algemeen niet interessant, omdat de stenen (vaak basaltblokken) dicht opeen liggen en dus weinig ruimte laten voor zeeleven. Maar er zijn uitzonderingen op de regel en de golfbreker bij Westkapelle is er één.


Fig. 48. Golfbreker bij Westkapelle op 4-2-2014.

Deze golfbreker is op een paar plaatsen weggezakt, waardoor een soort getijdenpoelen zijn ontstaan waarin je onder andere zeedahlia’s, Urticina felina (fig. 49), kunt vinden.


Fig. 49. Getijdenpoel met zeedahlia, Urticina felina (EN: dahlia anemone), Westkapelle, Nederland, 2-4-2014.

Ongeveer vanaf halverwege de golfbreker tot voorbij de kop zijn er losse stenen naast gestort in allerlei vormen en maten. Op de kop is dan nog een half cirkelvormig ‘muurtje’ zichtbaar (fig. 50), dat zware golfslag breekt voor de daarachter liggende getijdenpoel. Hoewel je dit eigenlijk geen echte getijdenpoelen kunt noemen, omdat het water vrijwel onbelemmerd in en uit kan stromen, zijn ze heel rijk.


Fig. 50. Kop golfbreker met half cirkelvormig muurtje bij Westkapelle op 10-3-2016.

Niet alleen de vorm, maar ook - net als Neeltje Jans - de ligging aan de Noordzee zorgt ervoor dat er veel bijzondere en zeldzame dieren te vinden zijn. De stenen zijn zwaar begroeid met diverse soorten hydropoliepen, zoals de penneschaft, Tubularia indivisa (fig. 51) en daardoor bijzonder rijk aan naaktslakken die daarvan leven.

Fig. 51. Penneschaft, Tubularia indivisa (EN: oaten pipes hydroid) met eieren, Zeelandbrug, Nederland, 2-5-2013.

In de periode van maart 2013 t/m maart 2016 hebben we 7 excursies gehouden en hier maar liefst 11 soorten naaktslakken gevonden. Om de meest bijzondere te noemen: de hemelsblauwe knotsslak, Cuthona caerulea (fig. 52), de bleke knuppelslak, Eubranchus pallidus en de slanke ringsprietslak, Facelina auriculata (fig. 53).


Fig. 52. Hemelsblauwe knotsslak, Cuthona caerulea, Westkapelle, Nederland, 14-9-2015 (in vitro).


Fig. 53. Slanke ringsprietslak, Facelina auriculata, Westkapelle, 2-3-2016 (in vitro).

Ook de meer algemene, maar voor stenen keren toch bijzondere slanke waaierslak, Microchlamylla gracilis (fig. 54) mag niet onvermeld blijven. Op 4 februari 2014 vonden we meer dan 50 exemplaren in rode, oranje en geelgroene kleurvariëteiten.


Fig. 54. Slanke waaierslak, Microchlamylla gracilis, Westkapelle, 7-3-2015 (in vitro).

Zie ook de sierlijke slibanemonen, Sagartia elegans (fig. 55) die hier zijn gefotografeerd.


Fig. 55. Sierlijke slibanemonen, Sagartia elegans (EN: elegant anemone), Westkapelle, Nederland, 10-3-2016.

Stenen keren en terug keren
Enthousiast geworden en zin om zelf stenen te gaan keren? Je bent uiteraard van harte welkom om met onze werkgroep mee te gaan of met de soortgelijke LIMP-excursies van de Stichting Anemoon. Stuur in dat geval mij een mailtje en ik stuur je het programma. Voor de LIMP-excursies kun je je aanmelden via de Facebookpagina (klik hier). Deelname is gratis.
Ga je op eigen houtje: doe altijd stevige werkhandschoenen aan om stenen te keren: de randen van Japanse oesters zijn zo scherp als een scheermes! Mocht je overigens willen weten waar een specifiek gebied precies ligt, kun je mij altijd even mailen voor een toelichting of kaartje.
Zoals je hiervoor hebt kunnen lezen, is de dynamiek in Zeeland groot, waardoor stenenkeergebieden in de loop der jaren sterk kunnen veranderen. Daar hebben wij amper grip op. Maar waar we zelf wel grip op hebben en verantwoordelijk voor zijn, is zo min mogelijk te verstoren bij het stenen keren. Dat betekent dat je de stenen die je keert, altijd weer terug moet keren, liefst zo veel mogelijk op dezelfde plek. Doe je dat niet, dan gaat alles wat er op en onder de steen zit onherroepelijk dood!

Fig. 56. Excursiegroep na het stenen keren bij Putti's Place, 4-4-2015.

Epiloog
Bij excursies zeg ik vaak dat als ik de Staatsloterij win, ik in de Oosterschelde graag een buitendijks gebied wil pachten om daar mijn eigen ideale stenenkeergebied in te richten. Hoewel je nooit helemaal zeker weet hoe de stroming loopt en zand en slib wel of niet ‘goed’ worden afgezet, ben ik er wel redelijk van overtuigd in een paar jaar - de natuur moet er natuurlijk ook nog even bezit van kunnen nemen - een geweldige stenenkeerplek te kunnen creëren. Wie weet komt het er ooit nog van!

Wil je per mail op de hoogte worden gehouden over excursies en vondstenlijsten met foto’s toegestuurd krijgen, stuur mij dan een mailtje.

No comments: